Herinneren, vernieuwen en toepassen
27 november, 2025

Het afgelopen jaar was er veel aandacht voor de biografie van Rudolf Steiner. Dit naar aanleiding van zijn honderdste sterfdag op 30 maart jongstleden. Er verschenen nieuwe edities van zijn autobiografie, meerdere nieuwe biografieën en zelf mocht ik in het Goetheanum een tentoonstelling over zijn leven en werk samenstellen. Ook verscheen er een nieuwe editie van Frank Teichmann’s boek Het ontstaan van de Antroposofische Vereniging in het licht van de mysteriën uit 2003. Dit boek werpt een verrassend nieuw licht op de vraag waar Rudolf Steiner de inspiratie vandaan haalde voor de ontwikkeling van de antroposofie.
Wie zich verdiept in Steiners leven ontdekt namelijk al gauw dat het geen vanzelfsprekendheid is dat hij zo’n veelzijdige spirituele beweging zou initiëren. Het was al niet vanzelfsprekend dat hij als zoon van een eenvoudige stationschef aan de Technische Hogeschool zou gaan studeren, laat staan dat hij op 21-jarige leeftijd uitgever van Goethes natuurwetenschappelijke werken zou worden. Nog minder vanzelfsprekend was het dat hij als kritisch filosoof voorzitter werd van de Duitse Theosofische Vereniging, daarbinnen als kunstenaar actief zou worden, een eigen bouwstijl zou ontwikkelen en vernieuwende impulsen zou geven voor talrijke maatschappelijke gebieden.
Het is de bijzondere verdienste van Frank Teichmann dat hij ontdekte hoe Rudolf Steiner hiertoe aanknoopte bij de inhoud van voorchristelijke mysteriën, deze omvormde en actualiseerde voor onze tijd. Teichmann sluit daarbij aan op Steiners eigen beschrijving van de ontwikkeling van de antroposofie in drie fasen. Vanaf 1902 ontwikkelt deze zich als geesteswetenschap, tussen 1907 en 1910 komt daar de kunstimpuls bij en vanaf 1916- 1919 volgen de maatschappelijke werkgebieden. Wat voor enorme stappen zijn dat! Waar haalt Steiner de inspiratie en moed daartoe vandaan?
Als cultuurhistoricus en egyptoloog viel het Teichmann op dat Steiner bij de ontwikkeling van elk van deze fasen aansluit bij de inhoud van voorchristelijke mysteriën. Voor de ontwikkeling van de antroposofie als geesteswetenschap zijn dat de Griekse mysteriën of mysteriën van het licht waaruit indertijd de filosofie en het logische denken zijn ontstaan. Dit denken moet verlevendigd worden, zodat het weer in staat wordt de geest in zich op te nemen.
Voor de kunstimpuls sluit Steiner aan bij de resten van de Egyptische mysteriën zoals die, onder andere, via de Vrijmetselarij tot ons zijn gekomen. In deze mysteriën van de ruimte gaat het erom geestelijke inhouden een zichtbare vorm te geven. En ook deze vormen worden, zoals in de organische architectuur, tot leven gewekt.
Met de overblijfselen van de megalietcultuur en de daarmee verbonden mysteriën van de aarde komt Steiner pas in 1923 in contact tijdens zijn reis naar Engeland en Wales. Deze ontmoeting leidt tot de Kerstconferentie van 1923, het samenvoegen van de essentie van deze drie mysteriestromen in de Grondsteenspreuk en de heroprichting van de Antroposofische Vereniging.
Zo daalt Rudolf Steiner stapsgewijs af in de bronnen van de westerse cultuurontwikkeling om daaruit impulsen voor de toekomst te halen. Daarbij gaat de antroposofie van het hoofd via het hart tot in de handen. Dit proces illustreert tevens het grote belang dat Steiner hecht aan zijn oproep in de Grondsteenspreuk tot “geest-herinneren”. Want uit dit “geest-herinneren”, “geest-bezinnen” en “geest-schouwen” heeft hijzelf de antroposofie ontwikkeld.
Het vervolgen van dit proces wekt niet alleen een gevoel van ontzag, maar is tegelijkertijd een appel om ons bewust te worden van onze eigen geestelijke wortels en die te benutten om in te gaan op de vragen van onze eigen tijd.
Pieter van der Ree
Frank Teichmann, Het ontstaan van de Antroposofische Vereniging in het licht van de mysteriën, Cichorei 2025, € 19,50
Dit artikel verschijnt in Motief 298 van december 2025-januari 2026
