Motief 295, september 2025
Mildheid
Onlangs las ik het boekje van Christine Gruwez Mani en Rudolf Steiner. Zij opent dit boekje met het volgende citaat van Mani: “Als je wilt worden zoals ik, leer dan met mildheid te dragen, te dulden met een licht gemoed, zoals een wijze duldt en je zal leven”. Daaronder volgt ze een citaat van Steiner: “De diepere gedachte die in dit alles ligt, is dat het lichtrijk het rijk van het duister niet door straf, maar door mildheid moet overwinnen; niet door het kwaad te bestrijden, maar door zich met het kwaad te mengen, om het kwade zelf te verlossen. Doordat een deel van het licht in het kwade binnendringt, wordt het overwonnen” (GA 93, 11-11-1904). Deze twee uitspraken raakten me diep en het hele boekje ook. Het betekent mijns inziens niet het kwade (zoals de leugen) bedekken met de mantel der liefde, maar het vanuit liefde voor waarheid doorzien en aan het licht brengen, opdat verdere ontwikkeling mogelijk blijft.
Christine laat in haar slotwoord zien hoe het de Mani-intentie is, om tijdens de innerlijke scholingsweg steeds achterom te blijven kijken naar de ander, die achterblijft. De scholingsweg ga je niet voor jezelf, maar voor de gehele wereldontwikkeling. Zij besluit haar boekje met “Op dit punt kunnen de antroposofie en de manichese stroming elkaar kruisen en wordt de antroposofie tot daad”. Ook Jelle van der Meulen spreekt over het manicheïsme in zijn recente boek Onvoltooide Antroposofie. Zíjn boek raakte mij ook. Jelle wijst daarin op de wonden die er zijn in de geschiedenis van de Antroposofische Vereniging, die nog steeds voelbaar zijn en eigenlijk vragen om belicht te worden – in manicheïsche zin. We kunnen elkaar nog steeds wonden toebrengen, bijvoorbeeld als we afbrekende oordelen over elkaar hebben.
Het bijzondere van het Manicheïsme is, dat Mani door en door christen was, maar zijn boodschap wist te kleden in de taal van de cultuurgebieden waar hij doorheen trok. Zo kleurden zijn woorden soms Boeddhistisch of juist meer Perzisch. Toen ik dat las, dacht ik: dat zou ook zo moeten zijn met antroposofie, opdat zij universeel herkend kan worden. Jelle schrijft dat Steiner eerst sprak over de antroposofie als zijnde een wereldbeschouwing, toen als geesteswetenschap, toen als scholingsweg en uiteindelijk als wezen. Een wezen kan zich tot een ander wezen verhouden en elke wezensontmoeting zal steeds een andere kleur dragen. Dat doet mij denken aan de omgekeerde cultus, waarin je met elkaar op zoek gaat naar het wezenlijke, het geestelijke. Je wordt wakker voor het geestelijke in of aan het wezen van de ander.
Anselma Remmers