default-header Motief 257, november 2021 - AViN - Antroposofische Vereniging in Nederland

Motief 257, november 2021

Het denken van de ander kun je niet opvoeden

Voor mijn wiskundeleraar had ik respect. Hij deed zichtbaar zijn best, elk uur weer, om ons bijvoorbeeld meetkunde bij te brengen. Hij tekende dan driehoeken, vierkanten, kubussen en behandelde de wetmatigheden. Sommigen konden goed meekomen, bij anderen zag je de blik langzaam enigszins vertroebelen, verduisteren eigenlijk. De leraar deed dan nog eens extra zijn best … maar het mocht niet baten, de vertroebeling bleef.

Steiner merkt op dat je het denken van de leerling eigenlijk niet kunt opvoeden. Het willen kun je opvoeden, het voelen een beetje, het denken niet. De leerling kan alleen zelf in zijn of haar hoofd ‘ontwaken’, kan alleen zelf een denkstap zetten. Je kunt dat als leraar of opvoeder niet afdwingen. Je kunt een paard naar het water brengen, je kunt hem niet laten drinken. Tot een bepaald inzicht komen, tot een bepaald oordeel komen, dat kan een mens alleen vanuit zichzelf doen.

Het omgaan met verschillende standpunten in gesprekken, in debatten, op internet is vaak een strijd, waarin men eigenlijk denkt: als ik goed mijn best doe, overtuig ik de ander. Ik moet gewoon voldoende gevat en scherp uit de hoek komen, dan moet de ander wel omgaan. De bevrediging van het scherpe formuleren slaat vaak om in teleurstelling: de ander blijft gewoon op zijn eigen spoor en geeft een al even snedige respons. Ook in debatten in de Tweede Kamer kun je dit waarnemen.

Als je het denken van de ander niet kunt opvoeden, wat kun je dan wel? Het is in de zin van de aartsengel Michaël om je bewust te worden van hoe je met je intelligentie omgaat. De intelligentiekrachten in de schepping (‘kosmische intelligentie’) werden eeuwenlang door Michaël ‘beheerd’. Nu, in onze tijd, zijn ze aan Michaël ‘ontvallen’ en aan elk individueel mens geschonken. Dat dat zo is, dat ervaren we dagelijks. Hoe nemen we het geschenk van de intelligentie aan?

Je kunt je afvragen via welke weg jouw eigen standpunt is ontstaan. Waar komen mijn oordelen vandaan? Welke voorvallen, andere meningen hebben daarin een rol gespeeld? Hoe meer je daarop zicht krijgt, hoe beter je met die vraag ook het oordeel van de ander kunt bevragen: hoe is dat ontstaan? Wat zie ik beter in de wereld om mij heen als ik met het denken van de ander probeer te kijken?

Denken in de zin van Michaël is bijvoorbeeld zo je begrippen vormen, dat de schepping zich daarin ‘thuis voelt’. En daar horen ook je broeders en zusters bij. In welk denken voelt de ander zich gezien? Los van of je het er mee eens bent.

Auke van der Meij