default-header Statement Antroposofie en racisme - AViN - Antroposofische Vereniging in Nederland

Statement Antroposofie en racisme

01 juli, 2022

Voor de jaarvergadering in 2021 van de Algemene Antroposofische Vereniging aan het Goetheanum in Zwitserland is een paper Antroposofie en racisme opgesteld door een groep van de Goetheanum-leiding. Klik hier voor het originele nieuwsbericht in het Duits of in het Engels, waar ook de paper in de desbetreffende taal kan worden gevonden.

De paper gaat in op beschuldigingen van racisme aan het adres van Rudolf Steiner en de antroposofie. Gerald Häfner, Constanza Kaliks, Peter Selg en Justus Wittich schetsen de situatie van de antroposofie ten tijde van het opkomende en het gevestigde nationaalsocialisme in Duitsland. Er waren ‘hevige publicitaire en zelfs concrete aanvallen’ op Rudolf Steiner ‘vanuit völkisch-nationale, rassistische en antisemitische hoek’. In de na-oorlogse tijd kwamen de verwijten uit politiek linksgeoriënteerde kringen vanwege vermeende ‘ínhoudelijke en ideologische overeenkomsten’ (trefwoord: ecofascisme) en samenwerking met de Nazi-staat.

Dit soort van beschuldigingen wordt in de paper afgewezen – zij zijn niet het resultaat van het streven naar inzicht, aangezien bestaande standpunten en monografieën hierbij niet worden betrokken. De paper diagnosticeert de zaak in zoverre als ‘een strategisch beleid van ophef en meningsvorming’.

Hoewel Rudolf Steiner wel degelijk biologische, etnische en culturele invloeden op de mens benoemt, richt hij zich toch hoofdzakelijk op de ‘autonome eigen werkzaamheid van de individualiteit’ en diens mogelijkheid om ‘biologische, culturele en sociale factoren en randvoorwaarden’ te ‘overstijgen’ en te ‘transformeren’. Een commissie onder leiding van de mensenrechtenexpert Ted van Baarda uit Nederland heeft in het jaar 2000 bij enkele passages in het werk van Rudolf Steiner vastgesteld dat deze racistisch zijn; terwijl een racisme dat mensen in twijfel trekt (als minderwaardig beschouwt) of systematisch is, bij hem niet voorkomt.

De auteurs van de paper kijken tegelijkertijd kritisch naar de Antroposofische Vereniging, waar deze sterk naar binnen is gericht, en spreken hun waardering uit voor de niet te miskennen houding van leden in ‘moeilijke omstandigheden en bij massieve tegenstand’. Antroposofie in de praktijk is sociaal en kosmopolitisch engagement.

De tekst van de paper is oorspronkelijk verschenen in Anthroposophie weltweit 5/2021 en Anthroposophy worldwide 5/2021.

Een gedeeltelijke Nederlandse vertaling (zonder het middendeel) is voor de Antroposofische Vereniging in België gemaakt door Marnix Schaubroeck (red. Wilbert Lambrechts, Luc Vandecasteele), echter zonder noten; die zijn hier toegevoegd uit de oorspronkelijke versie. Deze vertaling volgt meteen hieronder.

 

Antroposofie en racisme

De vraag naar de omgang van Rudolf Steiner, van de antroposofen en van de antroposofische instituties met de problematiek van racisme en rassendiscriminatie, vreemdelingenhaat en intolerantie is ten zeerste gerechtvaardigd na een “genocidale” eeuw en wanneer we kijken naar de extreme ongelijkheden in de huidige wereld. In de huidige tijd vormen racisme, rassendiscriminatie, minachting, uitbuiting en de vernietiging van de bestaansgrond en het leven van wie anders is en van wie anders zijn, geweldige uitdagingen. Daarom is het enerzijds belangrijk en juist om de vraag te stellen welke positie antroposofen daarover innemen.

Anderzijds kan niet over het hoofd gezien worden dat de publiekelijk gestelde vraag naar dit antroposofische standpunt sinds vele decennia – en de laatste tijd weer sterker – niet gesteld wordt vanuit een verlangen naar inzicht. Vaak maakt ze deel uit van een polemische discussie, een belasteren van Rudolf Steiner, van de antroposofische instellingen en van de antroposofie zelf. Dat racisme-verwijten gebruikt worden als “onweerlegbare morele dooddoener” (Ballard), is sinds lang bekend. Wanneer je Rudolf Steiner, de antroposofie of de antroposofische initiatieven daarmee associeert, dan stigmatiseer je en marginaliseer je hen. Genuanceerde rechtzettingen en zorgvuldig in boekvorm uitgewerkte monografieën van antroposofische zijde hebben tot nu toe niets aan deze situatie veranderd. (1) Ze krijgen in de pers bijlange na niet de aandacht en de verspreiding vergeleken bij de sensationeel klinkende verwijten.

Dit alles zorgt voor een aanzienlijke irritatie, bij mensen die de antroposofische activiteiten principieel met belangstelling en welwillendheid benaderen evengoed als bij de leden van de Antroposofische Vereniging zelf. Op grond van deze situatie besloten wij een bijdrage te schrijven die aan beide aspecten van de problematiek – het inhoudelijk gerechtvaardigde en het strategische aspect – tracht tegemoet te komen. Wat volgt is een schets van de historische en ideële samenhang die naar onze mening van belang is voor een individuele beoordeling van de gemaakte verwijten. Wij schetsen ook de uitdaging die voor de Antroposofische Vereniging en de antroposofische instellingen uitgaat van een wereld die gekenmerkt wordt door onrecht en discriminatie en de opdracht die er voor hen uit voortvloeit. Het krachtig afwijzen van onjuiste beweringen en beschuldigingen, geuit in de media, is zinvol en noodzakelijk. Een zelfkritisch onderzoek naar de eigen houding tegenover het overwicht aan onrecht in de wereld lijkt ons evenzeer van belang – evenals naar de eigen bijdrage aan het overwinnen ervan. Alleen daardoor ontstaat er volgens ons een toekomstgerichte ontwikkeling, ook binnen het antroposofische milieu zelf.

1. Geesteswetenschappelijk humanisme en burgermaatschappij

Rudolf Steiner heeft met de antroposofie de grondslagen van een wetenschap van de geest uitgewerkt en in het publieke discours gebracht. Wij zijn van mening dat de tegenwoordige beschaving de erkenning en de toepassing van een dergelijke wetenschap ontbeert en dat de benadering van Rudolf Steiner de potentie heeft om wegen te banen, weg uit het overheersende reductionisme.

Het zeer gedifferentieerde mensbeeld dat Rudolf Steiner publiekelijk voorstond, tezamen met zijn idee van de menselijke waardigheid en het menselijk vermogen tot individuele groei lijken ons van fundamenteel belang voor een moderne maatschappij. Rudolf Steiner heeft een ethisch individualisme ontwikkeld dat in de plaats kan treden van collectieve normen. Hij heeft principes voor nieuwe sociale gemeenschappen beschreven en een globale ethiek uitgewerkt vanuit een verantwoordelijkheidsgevoel tegenover de menselijke en natuurlijke omgeving. Deze bijdragen van Steiner beschouwen wij als wezenlijk voor de bedreigde toekomst van mensheid en aarde.

Als methodisch baanbrekend en toekomstgericht beschouwen wij ook Steiners sociaal-politieke standpunten en de burgerinitiatieven die hij samen met medewerk(st)ers in het eerste kwart van de 20ste eeuw concipieerde en probeerde in praktijk te brengen. Zijn onvoorwaardelijk en vanuit hedendaags standpunt buitengewoon vooruitziend engagement tegen elk patriottisme en nationalisme, tegen racisme en antisemitisme, “eugenetica” en sociaal-darwinisme, en voor de opbouw van een democratische burgermaatschappij, werd de laatste jaren in grote lijnen en omvattend onderzocht en in zijn betekenis beschreven op basis van zijn werk. (2) Na de catastrofe van de Eerste Wereldoorlog pleitten Steiner en zijn medewerkers voor een omvattend hervormingsprogramma om economische, staatkundige en geestelijke belangen en levensgebieden uit elkaar te halen (“sociale driegeleding”), een concept en initiatief dat vandaag, vanuit historisch perspectief, adequaat beoordeeld en naar waarde geschat kan worden. (3) Dit ontwerp voor een vrije, democratische en sociale burgermaatschappij zette zich niet door, maar is volgens ons nog steeds zeer actueel.

Ook de Antroposofische Vereniging die door Rudolf Steiner en zijn medewerkers van 1912 tot 1925 werd opgebouwd, kan gezien worden als een belangrijk modelproject in de beschavingscrisis van de 20ste en 21ste eeuw. Het nagestreefde concept van een vrije vereniging die op dialoog en sociaal initiatief gebaseerd is, die landsgrenzen en culturen overstijgt en wereldwijd werkzaam is, kon tot nog toe slechts in geringe mate in de praktijk van het leven omgezet worden. Toch werken veel mensen intensief verder aan deze doelstelling. Hetzelfde geldt op hun gebied voor de inspirerende oprichting van de Vrije Waldorfschool (1919) in de zin van een vrij schoolwezen, van de eerste antroposofische ziekenhuizen (1921) op basis van natuur- en geesteswetenschap, van de therapeutisch-pedagogische zorgcentra (vanaf 1924) en van de biologisch-dynamisch werkende boerderijen (ook vanaf 1924).

De aanpak van de antroposofie gaat daarbij uit van mogelijkheden tot zelfkennis en ook altijd van het vermogen tot ontwikkeling van de mens. Dat een maatschappelijke beweging in staat is om zelfreflectief en zelfkritisch te leren, zonder zichzelf als afgewerkt te zien, vormde mogelijk ook de grondslag voor het feit dat de antroposofische initiatieven zich over de aarde heen in verschillende culturen en levenssituaties in het algemeen als positieve maatschappelijke factor bewezen hebben, zonder de pretentie dat ze perfect zijn. Zij zijn onvolmaakt, en begrijpen zichzelf ook zo.

De twaalfjarige heerschappij van het nationaalsocialisme die van Duitsland uitging, betekende voor de antroposofische initiatieven en instellingen een confronterende tijd van beproeving. De handelswijze van de antroposofen van deze tijd, die telkens weer, en vaak op zeer vertekende manier, in het openbare discours gebracht wordt, is voor een groot deel goed onderzocht en de resultaten ervan zijn gepubliceerd; (4) verdere studies zijn in voorbereiding en worden in de komende jaren gepubliceerd (5).

2. De politieke discussie over de antroposofie in Duitsland

De ontstaansjaren van de antroposofie in het eerste kwart van de 20ste eeuw waren gekenmerkt door een steeds agressiever wordende controverse over haar, in het bijzonder in de pers. Tot in vele details is gedocumenteerd dat de aanvallen tegen de antroposofie en tegen antroposofische instellingen na de Eerste Wereldoorlog tot aan de dood van Rudolf Steiner (30 maart 1925) in de eerste plaats werden gelanceerd vanuit völkisch-rechts-nationalistische, racistische en antisemitische hoek. Ze waren zeer heftig. (6) De inzet van Steiner en zijn medewerkers om de Nationalstaat (nationale eenheidsstaat) en het nationalistische imperialisme en hegemonialisme, het racisme en antisemitisme, evenals autoritaire vormen van wilsvorming in gemeenschappen en verenigingen te overwinnen, leidde bij rechts-nationalistische en extreemrechtse groeperingen tot woede. In het bijzonder het concept van de “driegeleding van het sociale organisme”, de stichting van de Freie Waldorfschule (Stuttgart) en Steiners markante antisemitisme-kritiek (onder andere in de “Mitteilungen aus dem Verein zur Abwehr des Antisemitismus” (7)) hadden hevige journalistieke en zelfs echte aanvallen tegen Steiner tot gevolg. Bovendien waren de vele joodse leden van de internationaal geörienteerde Antroposofische Vereniging en haar leidende kring een steen des aanstoots. Na de heropening van het Goetheanum in de herfst van 1920 werd de perscampagne tegen ‘de crimineel van de natie’ (“Nationalverbrecher”) – Rudolf Steiner – en de antroposofie met toenemende heftigheid gevoerd – ook in vroege nationaalsocialistische organen. Reeds in maart 1921 nam Adolf Hitler daar in de “Völkische Beobachter” persoonlijk aan deel.

Toen de nationaalsocialisten op 30 januari 1933 de politieke macht in Duitsland overnamen werd de belastering van de antroposofie in de media nog intenser. In november 1935 werd, na lange voorbereiding door de NS-overheden, de Antroposofische Vereniging in Duitsland verboden; de leden van de vereniging werden geregistreerd en in het oog gehouden. De verslagen van de veiligheidsdienst van de SS en van het Reichssicherheitshauptamt (RSHA) tonen in detail hoe gevaarlijk en destructief (“zersetzend”) de antroposofie geacht werd – alhoewel het aantal antroposofen in Duitsland naar verhouding klein was (de Antroposofische Vereniging telde in het jaar 1933 rond de 7.000 leden).

De meeste antroposofische instellingen (Waldorfscholen [in België: Steinerscholen; in Nederland: Vrije Scholen; nvdv], artsenpraktijken, landbouwbedrijven en kindertehuizen) konden na de nationaalsocialistische machtsovername nog enkele jaren verder werken, indien zij geen oppositie voerden of openlijk voor de antroposofie opkwamen. De instellingen werden niet in de laatste plaats jarenlang getolereerd omdat hun resultaten – ondanks de antroposofie – door enkele vooraanstaande nationaalsocialisten gewaardeerd werden omwille van hun kwaliteit. Voor de hoge SS-man Otto Ohlendorf van het RSHA (Reichsicherheitshauptamt, top van de nationale veiligheidsdienst) zou het, terugblikkend, niet nodig geweest zijn om “levendige, opbouwende instellingen en onderzoeken” te vernietigen. Vermits het nationaalsocialisme op veel levensgebieden nog geen ”Ausformung” (vormgeving) vanuit eigen kracht gelukt was, zou het zich gedwongen gezien hebben om bestaande werkzaamheden “in het belang van Duitsland” en van het nationaalsocialisme te “verwerten” (“hergebruiken, recupereren”). (8) Gedocumenteerd is dat bijvoorbeeld landbouwbedrijven van de SS die actief waren in de plantenveredeling antroposofen met speciale kennis van de biologisch-dynamische landbouw in dienst namen. Dit alles verandert evenwel niets aan het feit dat de leiding van de NSDAP, de SS en de staat de antroposofie en de antroposofische beweging als belangrijkste vijanden van het regime en zijn ideologie beschouwden. In een bericht van de Veiligheidsdienst (Sicherheitsdienst, SD) van mei 1936 heet het op exemplarische manier: “(…) De antroposofie maakt de geest los uit zijn verbinding met ras en volk, ze veroordeelt de ras- en volksverbondenheid tot een lage sfeer van primitiviteit, van het instinct, van door de geest te overwinnen drift, van verouderde tijden. Zij toont daarmee haar vervlechting met de mainstream van de Europese geestesgeschiedenis tot nu toe, vooral met de Verlichting, het Duitse Idealisme en het liberalisme van de afgelopen eeuwen.” (9)

[...]

5. De ontwikkelingsmogelijkheid van de Antroposofische Vereniging

Ook wat Rudolf Steiner met de Antroposofische Vereniging bedoelde, vindt men bij veel critici slechts op verwrongen manier terug. Volgens hen is deze vereniging een op Steiner gecentreerd, autoritair opgebouwd machtsbestel van een hegemoniaal geconcipieerde beweging. Ook hier gaan de verwijten aan de werkelijkheid voorbij, verdraaien ze deze werkelijkheid zelfs in haar tegendeel. Deze kritiek kan na 100 jaar ook als aanleiding genomen worden om zelfkritisch een balans op te maken.

Als de Antroposofische Vereniging Rudolf Steiners voorstellen werkelijk opgevolgd had, dan had ze zich lang voor 1914 en heel zeker na 1918/19 op veel duidelijker manier sociaal-politiek geëngageerd en had ze actiever aan het tijdsgebeuren deelgenomen dan ze gedaan heeft. Het initiatief voor de sociale driegeleding werd slechts door een deel van de verenigingsleden gevolgd of zelfs maar actief ondersteund – en zo was het ook met talrijke andere maatschappelijke impulsen die door Steiner en de kern van zijn directe medewerk(st)ers uitgingen. Het kritisch reageren op actuele maatschappij-politieke vragen kreeg in de Antroposofische Vereniging gedurende lange tijd veel te weinig aandacht. Vanaf het begin vertoonde zij een sterke tendens tot oriëntering naar binnen. Ze was in de eerste plaats een studiegemeenschap voor het geestelijke, die zich weinig met de dringende civilisatieproblemen en de sociale uitdagingen bezig hield omdat ze deze niet als haar kernopgave aanzag. Daarbij kwamen duidelijke tekorten in het zelfstandig omgaan met de antroposofische geesteswetenschap en het creatief, vrij en geïndividualiseerd opnemen daarvan. De neiging tot een valse “Steiner-verering” ontstond, evenals een onevenredig bezig zijn met interne verenigingsproblemen ten koste van een maatschappelijke aanwezigheid. Van al deze fenomenen kan men aantonen dat ze reeds voor 1925 bestonden en door Rudolf Steiner tot de zware hypotheken van de Antroposofische Vereniging gerekend werden. Zij verhinderden sterk een maatschappelijk-politiek werkzaam worden van de antroposofie. (36) Ook is goed gedocumenteerd dat Steiner nooit een “onfeilbaarheid” voor zichzelf of zijn onderzoekswerk opeiste, en dat hij krachtig stelling nam tegen het opschrijven van vele van zijn voordrachten (waaronder de voordrachten voor arbeiders aan het Goetheanum). In deze werkplaatsgesprekken ging hij in op zijn toehoorders, sprak hij in deze situatie in dialoogvorm, en was hij op geen enkele manier van mening dat al zijn spontane formuleringen voor de nakomelingen moesten bewaard worden. Ze moesten niet in hun geheel als geesteswetenschappelijke onderzoeksresultaten beschouwd worden of aan zijn wetenschappelijk werk gelijkgesteld worden. Hij wilde niet vereerd maar begrepen worden. Dat geldt ook voor de narratieve structuur en zijn bijzondere wijze van beschrijven. (37)

Rudolf Steiner brak echter nooit met de Antroposofische Vereniging. Hij werkte tot op het laatst aan haar vernieuwing en mogelijke toekomstige vorm. Hij waardeerde altijd de inzet en het praktische idealisme van haar leden. Men kan in de terugblik na 100 jaar niet negeren wat door de verenigingsleden, ondanks moeilijke omstandigheden en massieve weerstanden, tot op vandaag gepresteerd is. Daarbij moet ook de opbouw van integratieve, ecologische en sociale vormen op verschillende levensgebieden gerekend worden en wel op alle continenten, de opbouw van initiatieven die de waardigheid van de mens en de schepping recht doen. Zij gaan actief in tegen sociale benadeling en discriminatie. De Antroposofische Vereniging heeft bovendien, zelfs in de tijd van verbod en vervolging, altijd haar geestelijk-spirituele werk volgehouden en haar sociale samenhang bewaard. Zij heeft de bouw van het Goetheanum gerealiseerd en haar Vrije Hogeschool voor Geesteswetenschap door alle politieke en economische crisissen heen door een enorme persoonlijke inzet van haar leden in leven gehouden. Van de vaksecties van de Hogeschool zijn belangrijke impulsen tot verandering in de bedreigde gebieden van de civilisatie uitgegaan, van de geneeskunde tot de landbouw. De Hogeschool maakt op alle continenten netwerkvorming en vak-bijscholing van de betreffende beroepsgroepen mogelijk. Zij vormt een broedplaats voor initiatieven en moedigt sociale activiteit aan. (38) Het lukt de mondiale antroposofische gemeenschap steeds beter om zelfstandige, aan de regionale situatie aangepaste cultuur- en taalvormen in de omgang met de antroposofie te ontwikkelen. De aanvankelijke gerichtheid op Duitsland en Europa wordt meer en meer overwonnen, wat zich illustratief uit in de grote groei van antroposofische instellingen in Zuid-Amerika, Israël en Zuidoost-Azië. Ook het burgerlijke en zelfs aristocratische karakter dat de aanvang van de Theosofische en Antroposofische Vereniging kenmerkte, werd stap voor stap overwonnen, ten gunste van sociaal engagement, een intensieve directe ontmoetingscultuur, een afbouw van hiërarchische structuren en een actieve betrokkenheid bij de civilisatieproblemen van de tegenwoordige tijd.

Toch bestaan op al deze gebieden zonder twijfel nog grote problemen en uitdagingen. De zware economische verschillen in de levensrealiteit van de mensen weerspiegelen zich ook binnen de Antroposofische Vereniging. Van de doelstelling om alle mensen op deze aarde – minstens potentieel – te laten meeprofiteren van de nieuwe vormen van pedagogie, geneeskunde en landbouw zijn de antroposofische instellingen nog altijd veraf. De Vrije Waldorfschool begon, zoals bekend, in 1919 als een school voor de kinderen van arbeiders van een sigarettenfabriek en bijgevolg als een ontwikkelingsmogelijkheid voor hen die niet tot de geprivilegieerden behoren.

De Antroposofische Vereniging richt zich zoals voorheen op de wereldomspannende doelstellingen die haar sinds haar stichting eigen waren. Haar geschiedenis en die van het Goetheanum is niet enkel een succesgeschiedenis. Zij bieden geen aanleiding tot zelfverheerlijking en -idealisering. Het streefdoel van deze vereniging en haar Hogeschool is hoog, en er is duidelijk een discrepantie tussen het ideaal en de realiteit. Dit streefdoel steeds meer waar te maken kan echter ook opgave en motivatie zijn. De Antroposofische Vereniging zou moeten proberen “tegenover haar gehele ledenbestand en daarmee ook tegenover de wereld” haar belofte “te houden”, benadrukte Rudolf Steiner. (39) Naar onze mening horen daarbij, naast kritische analyses van de eigen verenigingsgeschiedenis (40) – als deel van de tijdsgeschiedenis – en een op de actualiteit betrokken engagement, ook het leveren van intensieve inspanningen om de antroposofische geesteswetenschap zelf te beoefenen, om haar innerlijke geestelijk-spirituele substantie te doen leven. Men kan citaten van Rudolf Steiner voor om het even wat gebruiken en misbruiken – ter discreditering van de antroposofie en de antroposofische instellingen, maar ook ter bescherming en ten voordele van de vermeende legitimatie van eigen meningen. De instrumentalisering van geïsoleerde uitspraken of tekstpassages van Steiner door critici maar ook door aanhangers van de antroposofie – met verschillende politieke of andere overtuigingen – kent een lange traditie. Het behoort tot de opgaven van de Hogeschool, bijdragen te leveren aan een gedifferentieerde receptie van het werk van Rudolf Steiner en zorg te dragen voor het hermeneutische niveau in de omgang met de antroposofische geesteswetenschap.

Leden van de leiding van het Goetheanum zullen, naast andere organen en stemmen in de antroposofische beweging, ook in de toekomst met bijdragen en stellingnames naar buiten treden, en proberen de instrumentalisering en vervreemding van de antroposofie (bijvoorbeeld met racistische bedoelingen) even zo zeer tegen te gaan als een belastering van deze geesteswetenschap. “Wat de antroposofische geesteswetenschap die naar het bovenzinnelijke streeft in ons aansteekt, dat is liefde voor de mens. Zij doet ons de waarde van de mens, de waardigheid van de mens ervaren.” (Rudolf Steiner, 5 september 1921) (41)

 

Duitstalige noten bij deze vertaling:

1 Vgl. u. a. WENZEL MICHAEL GÖTTE: «Das Verdämmern der Rassen – Rudolf Steiners Individualismus». In: Geistige Individualität und Gattungswesen. Anthroposophie in der Diskussion um das Rassenverständnis. Sonderheft Mitteilungen aus der Anthroposophischen Arbeit in Deutschland. Sommer 1995, S. 4–27; MICHAEL KLUSSMANN: «Zum Rassismus-Streit», Teil 1–5. In: Das Goetheanum. Wochenschrift für Anthroposophie, 1996, Nr. 30, 31, 33, 34, 35, S. 341–344, S. 355–357, S. 379–381, S. 393–395, S. 411–413; MANFRED LEIST; LORENZO RAVAGLI; HANS-JÜRGEN BADER: «Rassenideale sind der Niedergang der Menschheit». Anthroposophie und der Antisemitismusvorwurf. Stuttgart 2001; UWE WERNER: Rudolf Steiner zu Individuum und Rasse. Sein Engagement gegen Rassismus und Nationalismus. Dornach 2011; DETLEF HARDORP: «Die deutsche Waldorfbewegung in der Zeit des Nationalsozialismus. Rassebegriffe im Werk Rudolf Steiners». In: Inge Hansen-Schaberg: Waldorf-Pädagogik. Baltmannsweiler 2012, S. 138–180; ROBERT ROSE: Evolution, Rasse und die Suche nach einer globalen Ethik. Eine Antwort auf die Kritiker der Anthroposophie und der Waldorfpädagogik. Berlin 2016; ALBRECHT HÜTTIG (HG.): Kontroversen zum Rassismusvorwurf. Berlin 2017; PETER SELG: Rudolf Steiner, die Anthroposophie und der Rassismus-Vorwurf. Gesellschaft und Medizin im totalitären Zeitalter. Arlesheim 2020.

2 Vgl. PETER SELG: Rudolf Steiner. 1861–1925. Lebens- und Werkgeschichte. Sieben Bände. Arlesheim 22017.

3 Vgl. insbesondere ALBERT SCHMELZER: Die Dreigliederungsbewegung 1919. Rudolf Steiners Einsatz für den Selbstverwaltungsimpuls. Stuttgart 1991.

4 Vgl. UWE WERNER: Anthroposophen in der Zeit des Nationalsozialismus (1933–1945). München 1999. Zum Verhalten der deutschen Waldorfschulen in der NS-Zeit vgl. u. a. KAREN PRIESTMAN: Illusion of Coexistence: The Waldorf Schools in the Third Reich, 1933–1941. Dissertation. Wilfried Laurier University 2009; VOLKER FRIELINGSDORF: Geschichte der Waldorfpädagogik. Von ihrem Ursprung bis zur Gegenwart. Weinheim 2019. Kapitel 3: «Bedrohung, Existenzgefährdung und Schließung der Waldorfschulen im Dritten Reich (1933–1945)», S. 153–202; PETER SELG: «‹Dass die Keimkraft der Idee durch ihre Existenz gefährdet wird …› Anpassung und innerer Widerstand. Die Waldorfschule im Nationalsozialismus (1933–1941)». In: Erzwungene Schließung. Die Ansprachen der Stuttgarter Lehrer zum Ende der Waldorfschule im deutschen Faschismus (1938). Arlesheim 2019

5 Vgl. u. a. PETER SELG/MATTHIAS MOCHNER: Anthroposophische Medizin, Heilpädagogik und Pharmazie in der Zeit des Nationalsozialismus, 1933–1945 (in Vorbereitung). Recherche zur Biodynamischen Bewegung in der NS-Zeit (in Vorbereitung).

6 Vgl. LORENZO RAVAGLI: Unter Hammer und Hakenkreuz. Der völkisch-nationalsozialistische Kampf gegen die Anthroposophie. Stuttgart 2004.

7 Vgl. hierzu u.a. RALF SONNENBERG: «Rudolf Steiners Beurteilung von Judentum, Zionismus und Antisemitismus – Fragen, Problemstellungen, künftige Forschungsprojekte». In: LORENZO RAVAGLI (HG.): Jahrbuch für anthroposophische Kritik 2000. München 2000, S. 113–169.

8 OTTO OHLENDORF: Eidesstattliche Erklärung. Kopie. Archiv am Goetheanum E.15.002.020. Zum Kontext vgl. u.a. PETER SELG: «‹Dass die Keimkraft der Idee durch ihre Existenz gefährdet wird …› Anpassung und innerer Widerstand. Die Waldorfschule im Nationalsozialismus (1933–1941)». In: Erzwungene Schließung, S. 124 ff. und S. 260ff. Vgl. a. PETER SELG: «Ein Brückenschlag zum Rechtsextremismus?» Über die Anthroposophie in der Zeit des Nationalsozialismus. Arlesheim 2021.

9 Zit. n. UWE WERNER: Anthroposophen in der Zeit des Nationalsozialismus (1933–1945), S. 383.

[...]

36 Vgl. u. a. PETER SELG: Die Identität der Allgemeinen Anthroposophischen Gesellschaft. Arlesheim 2012.

37 Vgl. hierzu zuletzt ULRICH KAISER: Der Erzähler Rudolf Steiner. Studien zur Hermeneutik der Anthroposophie. Frankfurt 2020.

38 Vgl. «Was will die Freie Hochschule des Goetheanum?». In: UELI HURTER/JUSTUS WITTICH: Perspektiven und Initiativen zur Coronazeit. Dornach 2020, S. 9 ff.

39 RUDOLF STEINER: Die Konstitution der Allgemeinen Anthroposophischen Gesellschaft und der Freien Hochschule für Geisteswissenschaft. GA 260a. Dornach 1987, S. 48

40 Vgl. zuletzt LORENZO RAVAGLI: Selbsterkenntnis in der Geschichte. Anthroposophische Gesellschaft und Bewegung im 20. Jahrhundert. Band 1. Von den Anfängen bis zur zweiten großen Sezession 1875–1952. Glücksburg 2020.

41 RUDOLF STEINER: Anthroposophie, ihre Erkenntniswurzeln und Lebensfrüchte. GA 78. Dornach 1986, S. 150.

 

Bekijk ook

Rudolf_Steiner_62 Statement Antroposofie en racisme - AViN - Antroposofische Vereniging in Nederland
Onderzoek ‘Antroposofie en het vraagstuk van de rassen’
Steiner_50a Statement Antroposofie en racisme - AViN - Antroposofische Vereniging in Nederland
Het memorandum van Frankfurt: Rudolf Steiner en het thema racisme
Goetheanum_-_P7200307_-_tweede_detailversie Statement Antroposofie en racisme - AViN - Antroposofische Vereniging in Nederland
Statement Antroposofie en racisme